Selecteer een pagina

Ik hoor mijn naam en open mijn ogen. Klaarwakker en goed uitgerust voel ik me, alsof ik net acht uur non-stop heerlijk heb geslapen. Ik kijk in vriendelijke ogen boven een gemaskerd gezicht. “Hoe voel je je?” wordt mij gevraagd. Ik voel me prima, maar antwoord met een wedervraag: “Hoe laat is het?” 10.15 uur… Ik ben dus twee uur onder narcose geweest. Bijzonder hoe je daar helemaal geen weet van hebt.

Bijzonder ook dat ze zojuist via mijn lies een opgevouwen parapluutje naar mijn hart hebben gebracht. Om het daar, te midden van het geklop en gepomp, open te klappen en er een gaatje van zo’n 1,5 centimeter mee te dichten. Een gaatje dat daar al vanaf mijn geboorte zit, in het tussenschot tussen de twee boezems. Maar waar ik pas enkele maanden geleden achter kwam.

Bijzonder ook dat ik naar de huisarts ging, met een achteraf verwaarloosbare klacht. De trieste aanleiding ervoor was de plotselinge dood van de moeder van een huisgenoot van mijn dochter. Ze was 52 jaar. Ik ben daar zo van geschrokken dat ik me afvroeg of dat pijnplekje, dat ik al een tijdje voelde drukken op mijn linkerborst, misschien een voorteken was dat ik niet mocht negeren. Het bleek een verrekt spiertje te zijn. Onschuldig en een week later al niet meer voelbaar. Maar omdat ik er toch was, luisterde mijn huisarts even heel nauwkeurig naar mijn hart en hoorde een ruisje. Daardoor kwam ik, in die coronaluwe zomermaanden, in een kortstondige medische molen terecht van opeenvolgende onderzoeken. Met mijn parapluutje als eindresultaat.

Bijzonder ook dat deze ingreep nog net op de valreep plaats kon vinden. De dag erna werd, door de toenemende stroom aan coronapatiënten, flink afgeschaald in de reguliere zorg. Mijn mankement was niet direct levensbedreigend en veroorzaakte geen pijn. Grote kans dus dat het bovenaan het lijstje van te schrappen ingrepen had gestaan. De spanning die ik in de dagen voor de opname voelde, was uitsluitend hieraan gerelateerd. Als het maar door zou gaan… Eenmaal ingecheckt in het ziekenhuis, viel er een last van me af.

Bijzonder ook om plotseling met twee totaal vreemde mensen een kamer te moeten delen. Om, slechts gescheiden door een dun stoffen gordijntje, naast een vreemde te moeten slapen en elk nachtelijk geluid te horen. En binnen 48 uur een band met elkaar op te bouwen, mooie gesprekken te voeren en vol verbijstering te constateren hoeveel pech sommige mensen hebben met hun gezondheid. Kortstondige vrienden die even van alles delen om elkaar daarna nooit meer te zien.

Bijzonder ook om op basis van mijn achternaam en mijn zachte G, daar in het UMC Utrecht opeens de vraag te krijgen of ik misschien uit Horn kom, een klein dorp in Midden-Limburg. De mevrouw die het eten rondbracht kwam er ook vandaan. Drie jaar ouder dan ik, maar van dezelfde nonnen les gehad op de Maria meisjesschool. Vroeger was even heel dichtbij. Met de geur van inkt die zuster Yvonette heel voorzichtig uit een grote fles in de verzonken inktpotjes van onze schoolbankjes goot.

Bijzonder ook om met zoveel lieve zorg en aandacht omringd te worden. Verpleegkundigen worden helden genoemd in deze coronacrisis. Ik begrijp nu pas wat daarmee bedoeld wordt.

Bijzonder om nu, drie dagen later, weer gewoon aan het werk te zijn. Met een tevreden gevoel dat het zo goed is verlopen. Opgelucht dat het door kon gaan. Ik kan het afsluiten nu. Maar mijn gedachten dwalen nog vaak terug naar die ziekenhuisbubbel. Die bijzondere wereld, die ik tot nu toe niet kende. Ik wens ze daar het allerbeste met alles wat nog komen gaat.